De eerste maritieme acties van de Falkland-oorlog: de ARA Belgrano, HMS Conqueror, ARA 25 de Mayo en HMS Splendid in 1/350.
Door Walter Sonderman en Maarten Schönfeld
Inleiding
Na de Argentijnse invasie op 2 april van de Falklandeilanden, gaf het Britse kabinet opdracht tot de vorming van een marine-smaldeel om de eilanden te heroveren.
Eerder waren de nucleaire onderzeeërs HMS Spartan en HMS Splendid naar de Zuid-Atlantische Oceaan gezonden, drie dagen later vertrok de HMS Conqueror van haar basis in Faslane, Schotland. Op 10 april kregen de drie onderzeeërs orders om voor de Falklands te patrouilleren en de inmiddels door de Britten uitgeroepen MEZ (Maritime Exclusion Zone) af te dwingen.
De Britse vloot
Op 28 april kondigde de Britse regering aan dat een TEZ (Total Exclusion Zone), in feite een totale blokkade van de eilanden, twee dagen later in werking zou treden, juist toen de belangrijkste Britse vliegkampschipgroep, Task Group 317.8 genaamd, arriveerde om die zone af te dwingen. TG317.8 bestond uit de vliegkampschepen Hermes (tevens het Britse vlaggenschip) en Invincible. Deze twee vliegkampschepen werden geëscorteerd door vier destroyers en vijf fregatten. TG 317.8 was gestationeerd op 30 tot 50 zeemijlen ten oosten van East Falkland Island.
Op 30 april waren de Splendid en de Spartan al ten noorden van die eilanden gestationeerd, terwijl de Conqueror zich ten zuiden daarvan bevond en al de Belgrano en haar escorte had ontdekt en schaduwde.
De Argentijnse vloot
De Argentijnse marine had namelijk niet stilgezeten. Op 17 april gaf de Argentijnse marine opdracht aan haar belangrijkste oppervlakteschepen, waaronder de kruiser ARA (Armada de la República Argentina) Belgrano en het vliegkampschip ARA Veinticinco de Mayo en hun begeleiders, uit te varen als Task Force 79. Deze werd belast met de verdediging van de Falklands en bestond uit drie kleinere Task Groups.
TG 79.1, met het vliegkampschip Veinticinco de Mayo en vier escorterende destroyers, werd ingezet ten noordwesten van de Falklands ongeveer 90 zeemijlen buiten de TEZ. Op het vliegkampschip waren acht Douglas A-4Q Skyhawk aanvalsvliegtuigen en zes Grumman S-2G Trackers aanwezig.
TG 79.2, ongeveer 50 zeemijl ten westen van TG 79.1, bestond uit drie kleine korvetten, maar die wel de gevreesde Exocet-anti-schip raketten aan boord hadden. Ten zuidwesten van de eilanden en eveneens buiten de TEZ lag TG 79.3, dat bestond uit de kruiser Belgrano en twee destroyers, die ook met de Exocet waren bewapend.
Het Argentijnse plan
De Argentijnen waren van plan een luchtaanval uit te voeren met A-4's vanaf de Veinticinco de Mayo, terwijl de met Exocets bewapende schepen van TG 79.2 ofwel in combinatie met die luchtaanval zouden optreden ofwel geïsoleerde Britse eenheden zouden aanvallen. De Belgrano en haar escorte zouden ten zuiden van de eilanden blijven en verder naar het oosten reizen, met orders om elke gelegenheid aan te grijpen om de Britten aan te vallen. Echter, deze bevelen werden onderschept door de Britten. Ook werden twee Argentijnse S-2G Trackers, die op een verkenningsmissie waren, geschaduwd, waarbij een formatie van vijf ongeïdentificeerde schepen werd bemerkt. Beide partijen wisten dus ongeveer waar de ander zich bevond, en beide maakten 's nachts voorbereidingen voor de operaties van de volgende dag. Schout-bij-nacht John Forster "Sandy" Woodward, de commandant van de Britse taskforce, vreesde het meest voor gecoördineerde Argentijnse aanval. In zijn memoires legt hij uit: "Aangevallen worden vanuit verschillende richtingen, met verschillende wapens die verschillende reacties vereisen... we zouden waarschijnlijk vijf of zes van de inkomende Skyhawks kunnen neerschieten - maar het zou heel slecht nieuws zijn als zestien Exocets min of meer gelijktijdig arriveerden". Woodward wist waarover hij sprak: tijdens NAVO-oefeningen een jaar eerder was hij er zelf in geslaagd zijn schip binnen Exocet-bereik te krijgen van een alert en voorbereid Amerikaans vliegkampschip. Als de Argentijnen iets soortgelijks voor elkaar kregen, “zouden we allemaal in de Zuid-Atlantische Oceaan rondzwemmen, het een beetje koud krijgen en ons afvragen waar die zestien Exocets in godsnaam vandaan waren gekomen".
2 mei 1982
Commander Roger Lane-Nott, kapitein van de Splendid die de Veinticinco de Mayo geschaduwde, had net aangegeven dat hij de mogelijkheid had om op het vliegkampschip te vuren, toen hij juist op dat moment contact via de periscoop verloor en niet in staat was het te herstellen. In de nacht naar 2 mei nam het dreigingsalarm daarom vanuit die richting toe, waarvan Woodward “erg onrustig werd”.
Hoewel de verwachte luchtaanval in de ochtend van 2 mei uitbleef, bleef de Royal Navy de rest van de dag op zijn hoede. Ondertussen naderden in het zuiden de Belgrano en haar escorte de ondiepe Burdwood Bank. Als de Argentijnse schepen daar zouden oversteken, zou de Conqueror haar niet meer kunnen volgen en haar eveneens uit het oog kunnen verliezen. Los daarvan was de Burdwood bank een logische plaats voor de Argentijnse groep om zich op te splitsen. Als dat gebeurde, kon de Conqueror het contact met de Belgrano of zelfs alle drie deze vijandelijke schepen verliezen en zou de angst van Woodward bewaarheid kunnen worden.
Onder deze omstandigheden was Woodward vastbesloten om tenminste "één klauw van de tang", die zich om zijn vloot sloot, af te hakken. Hij had al toestemming om het Argentijnse vlaggenschip Veinticinco de Mayo aan te vallen, maar de Splendid was dus het contact met het vliegkampschip verloren. Aan de andere kant had de Conqueror wél contact met Belgrano, maar was er weer geen toestemming om de kruiser aan te vallen. Woodward vroeg daarom om een wijziging in de Rules Of Engagement (ROE) van zijn taskforce om de Belgrano aan te vallen. Dit werd toegekend door de Britse regering, waarop de Conqueror opdracht kreeg de Belgrano en elk ander Argentijns schip dat ze tegenkwamen tot zinken te brengen, zelfs buiten de TEZ.
De Belgrano en de escorterende destroyers waren van koers veranderd naar het westen richting Burdwood Bank. Op dat moment besloot Commander Chris Wreford-Brown, de kapitein van de Conqueror, aan te vallen. Gedurende twee uur achtervolgde de Conqueror de Belgrano, en ging Wreford-Brown minstens vijf keer met zijn schip naar periscoopdiepte om het doel goed in het vizier te krijgen. Door aanhoudende mist verminderde het zicht zich tot op slechts 2.100 meter en kon de Conqueror niet langer wachten. Wreford-Brown beval te duiken en te versnellen om de kruiser in te halen. De Belgrano voer in een rustig zigzag-patroon met ongeveer 13 knopen, en geen van de Argentijnse schepen gebruikte sonar.
Laat in de middag nam de onderzeeër een vuurpositie in aan bakboord van de Belgrano. Wreford-Brown beval de buizen van de Conqueror te laden met drie oude, ongeleide Mark VIII torpedo's met een kop van 365 kilo Torpex. De Conqueror was weliswaar ook bewapend met moderne, draadgeleide Mark 24 Tigerfish torpedo, maar noch kapitein, noch bemanning vonden deze betrouwbaar, in tegenstelling tot de Mark VIII, die al in gebruik was sinds 1927, zeker voor een aanval van dichtbij.
Om 18.57 Zulu-tijd gaf Wreford-Brown opdracht tot vuren. De eerste torpedo trof de Belgrano op de boeg, vóór de anti-torpedo pantsergordel. De explosie blies de boeg weg, hoewel de waterdichte deuren en schotten achter het verloren gedeelte standhielden, zoals het schip ook was ontworpen. De tweede torpedo sloeg echter in de machinekamer in. De ontploffing vernietigde de ontspannings- en eetzaal van de bemanning, waar juist op dat moment helaas veel matrozen waren samengekomen voor de wachtwisseling, met als resultaat 275 doden. De explosie beroofde het schip ook van elektriciteit om pompen te laten draaien of een noodoproep te verzenden. De kruiser begon over bakboord te kapseizen. De derde torpedo miste de Belgrano volledig en raakte de destroyer ARA Hipólito Bouchard zonder te ontploffen.
De Conqueror dook daarop diep weg, terwijl de Hipólito Bouchard en de Piedra Buena op de explosies reageerden door dieptebommen te laten vallen, hoewel men zich op geen van beide schepen realiseerde, dat de Belgrano getroffen en zinkende was. Zonder elektrische pompen was het schip reddeloos verloren. Slechts 20 minuten na de aanval beval kapitein Héctor Bonzo het schip te verlaten, waarop het schip snel onder de golven verdween. Het duurde bijna drie dagen voordat de overlevenden werden gered. Argentijnse en Chileense schepen namen in totaal 772 mannen aan boord. 321 zeelieden kwamen om, evenals twee civiele technici die op het moment ook aan boord waren.
Na het verlies van Belgrano trok de Argentijnse zeemacht alle eenheden, dus ook de Veinticinco de Mayo, terug naar de havens, waar ze voor de duur van de oorlog bleven. De verdere strijd werd overgelaten aan de luchtmacht en de op landbases gestationeerde marinevliegtuigen.
ARA Belgrano (Walter Sonderman)
De ARA Belgrano was oorspronkelijk de USS Phoenix (CL-46), een lichte kruiser van de Brooklyn-klasse. De Phoenix was in de haven aanwezig tijdens de Japanse aanval op Pearl Harbor, maar liep als één van de weinige Amerikaanse schepen geen schrammetje op. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef het schip opvallend gevrijwaard van zware schade: slechts één bemanningslid kwam om het leven bij een aanval door kamikazes. De Phoenix voltooide aanvankelijk konvooidiensten van en naar Australië en werd daarna aan de Amerikaanse invasievloot toegevoegd bij de vele landingen in de Pacific.
Ze werd op 3 juli 1946 uit de vaart genomen, en bleef in Philadelphia tot ze op 9 april 1951 aan de Argentijnse marine werd overgedragen. Aanvankelijk werd ze als de Diecisiete de Octubre (C-4) op 17 oktober 1951 in dienst gesteld, maar omgedoopt tot ARA General Belgrano in 1956 ter opvolging van een oude kruiser uit 1896 met die naam. In 1967-1968 werd het schip opgewaardeerd met nieuwe Nederlandse radars en Britse Sea Cat luchtafweerraketten.
Verder bleef ze vrijwel ongewijzigd, en door dat feit besloot ik voor dit project de dure kunsthars-kit van het zusterschip USS Nashville van Iron Shipwrights te bestellen. Ik was voor de wisselende kwaliteit van de kits van ISW gewaarschuwd, maar ik had het plan voor wat eigenlijk een scratchbouw zou worden al klaar. Ik werd gevraagd waarom ik een Iron Shipwrights kunsthars kit in Amerika bestel voor een klein vermogen om vervolgens alleen de romp en wat bovenbouw te gebruiken. Wel, juist daarom. De romp is het meest belangrijke onderdeel van een schip. Er zaten wel veel luchtgaatjes in, maar die lieten zich eenvoudig vullen.
Ik ben geen ervaren scratchbouwer, en bij scratchbouw is het belangrijk goed onderzoek te doen en je grenzen te kennen. Ik had veel aan foto’s van een 1/50 model, gebouwd door de Club Argentino de Modelismo Naval y Escala. In de wereld van “aftermarket-accessories” vond ik eigenlijk alles om het schip af te bouwen. Ik begon met het maken van de schroefassen en schroefsluizen uit koperen staaf en plastic. De grootste aanpassingen zaten in de brugopbouw met de Seacat-launchers, dat ik met plastic Evergreen-plaat stap voor stap opbouwde, onderweg scratchbuilt-technieken aanlerend. De Seacats zelf kwamen uit de Hr.Ms. Van Speijk ”MLU”-kit van Naval Models. De brug maakte ik eerst af, compleet met foto-ets reling, voordat ik naar achteren werkte en aan de middelste en achterste bovenbouwen begon. Ondertussen had ik bij ModelMonkey en Black Cat diverse 3D-geprinte onderdelen besteld, zoals de 6-inch koepels, de 5/25 inch en 40 en 20 mm secundaire bewapening, de vuurleidings-apparatuur, boten en zelfs de ankers. Voor de kanons gebruikte ik metalen lopen van L ’Arsenal. De foto-ets relingen en trappen kwamen uit mijn uitgebreide voorraad van Gold Medal Models. Voor het frame van het zoeklichtplatform gebruikte ik het foto-ets deel uit de kit, maar gedetailleerd met andere platformen. Ook de schoorstenen kwamen uit de kit, ook voorzien van platformen, verticale ladders en stoompijpen en van metalen tuidraden voorzien.
De masten werden volledig uit metalen staaf 1.5 mm opgebouwd, met 0.2 en 0.3 mm metaal voor de ra’s en steunen. Dat vulde ik aan met foto-ets uit de Naval-models kits van de De Ruyter en de B-jager, waarvan ik de grote LW-02 en de kleinere DA-01 luchtdoelradars gebruikte, net zoals dat in het echt was gebeurd. Op basis van de weinige foto’s die ik kon vinden, kon ik de zogenaamde seinra aan de hoofdmast vervaardigen uit 0.2 mm metaal. De vliegtuigkraan, die gebruikt werd om de boten te verplaatsen, was een van de weinige foto-ets onderdelen die ik uit de kit gebruikte en was met de masten vergeleken simpel.
Na acht maanden bouwtijd, ongeveer normaal voor een wat groter (53 centimeter) 1/350 schip, kon ik de Belgrano met best wel een voldaan gevoel (want daar gaat het om in modelbouw) gereed melden. De Alouette III boordhelikopter van Naval Models werd als laatste geplaatst.
ARA Veinticinco de Mayo (Maarten Schönfeld)
Dit schip was een vliegkampschip van de Britse Colossus-klasse. In 1968 kocht Argentinië het Nederlandse vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Twee jaar daarvoor was er in een van de machinekamers brand uitgebroken die grote schade had aangericht. De kosten om die te herstellen vond de Nederlandse regering onverantwoord. Omdat in 1963 ook Nieuw-Guinea aan Indonesië was overgedragen, paste het schip niet meer in de vernieuwde en ingekrompen vloot.
Na herstel van de machinekamer werd het schip aan Argentinië overgedragen, waarmee de oudere en niet gemoderniseerde ARA Independencia werd vervangen. In de loop van de jaren 70 werden een aantal verdere moderniseringen doorgevoerd, waarvan de meest belangrijke de verlenging van de landingsstrook was voor de komst van de Dassault Super-Étendard.
Aanvankelijk was de Veinticinco de Mayo Douglas uitgerust met Douglas A-4Q aanvalsjagers en een de Grumman S-2G voor verkenning en onderzeebootbestrijding, aangevuld met enkele Sikorsky SH-3A helikopters voor onderzeebootbestrijding. Als zgn. “plane-guard” werd een Sud Alouette III met reddingslier ingescheept.
In schaal 1/350 is er geen kit op de markt van de Veinticinco de Mayo of de Karel Doorman. In 1/400 is echter de wel de Arromanches van Heller beschikbaar. Deze kit stelt de HMS Colossus voor, die eind jaren veertig door de Fransen werd overgenomen. Ik besloot daarom al een paar jaar geleden deze te vergroten tot 1/350 om een model van de Karel Doorman te maken.
Voor de gewenste schaal is het model 71 mm te kort, 6mm te smal en 5,5 mm te laag. Eerst werd van 2mm dik plastic card een nieuw vliegdek gemaakt van exact de juiste afmetingen. Vervolgens werd de romp op het breedste punt doorgezaagd en werd er van plastic card een sectie van 71mm tussengezet. Vervolgens werden beide helften op de waterlijn doorgezaagd om er stroken tussen te zetten om de goede hoogte te krijgen. Tenslotte moeten er op de hartlijn wigvormige stukken tussen worden gezet om de goede breedte te krijgen. Hierop komt het in grote lijnen neer, al is in verband met de lengte van dit artikel het hier sterk vereenvoudigd beschreven. Je moet nu bijvoorbeeld ook alle openingen in de romp verplaatsen. Tevens werden alle sponsons voor het nieuwe hoekdek en voor het eiland aangebracht: goede tekeningen op de juiste schaal en foto’s zijn onontbeerlijk. Verder zijn er sponsons voor de mitrailleuropstellingen, en platformuitbreidingen bij de galerijen voor de boten aangebracht.
Ik wilde ook een hangardek met de nodige detaillering hebben. Dat was niet heel erg moeilijk, maar wel veel werk, maar het hangardek gaf wel de nodige stevigheid aan de romp.
Na de vraag om de 25 de Mayo te bouwen besloot ik het model – provisorisch – om te bouwen. Dat hield in dat ik de uitbreidingen en veranderingen zó heb aangebracht dat ze eenvoudig weer zijn te verwijderen om alsnog de Karel Doorman te maken.
Het eiland is geheel gescratched, waarbij dus tekeningen onmisbaar zijn. De radars werden allemaal betrokken uit diverse kits van Naval Models zoals de kruiser De Ruyter en de Frieslandklasse onderzeebootjager, net zoals dat bij de Belgrano, hiervoor beschreven door Walter, is gedaan. Hetzelfde geldt voor de acht Bofors 40mm luchtdoelmitrailleurs en de diverse boten. De Viking-reddingvlotten zijn ”geleend” van een Tamiya USS Enterprise.
De Argentijnen hadden voor het schip dezelfde kleuren als die van de Karel Doorman aangehouden, afgezien van het landingsgedeelte: dat leek op wat de US Navy voor haar vliegkampschepen hanteerde. Met behulp van foto’s waren de maten redelijk goed te achterhalen. Verder was de oorspronkelijke registratie verwijderd. Ik voegde een Argentijnse vlag toe aan de mast om de identiteit te bevestigen.
De Skyhawks kwamen van l ’Arsenal, de Seakings van Tamiya, die geen aanpassingen vergden behalve een tankbuis bij de Skyhawks. De Grumman Tracker is wél een probleem, maar ik had al een paar jaar geleden een prototype in 1/350 gemaakt voor de Nederlandse Trackers voor de Karel Doorman en er een aantal in grijs kunsthars laten gieten. Vier daarvan werden omgebouwd tot S-2G, met verlengingen van de romp en vleugeltippen. Ook van de Alouette had ik al eerder in prototype laten gieten in helder resin. Deze is inclusief foto-ets voor de rotors verkrijgbaar bij Naval Models.
Alle vliegtuigen werden door Walter gebouwd en geverfd, met behulp van een door mij ontwikkelde decalset.
HMS Conqueror (Maarten Schönfeld)
HMS Conqueror was een van de eerste generatie nucleaire onderzeeboten van de Royal Navy. De Britse marine volgde het voorbeeld van de Amerikaanse marine met als uitgangspunt de USS Skipjack met de Westinghouse S5W reactor. Vickers-Armstrongs in Barrow-in-Furness ontwierp rond deze reactor een prototype, de HMS Dreadnought. Vanaf 1966 kwamen de volledig operationele, maar iets grotere Valiant en Warspite in dienst, direct gevolgd door drie boten van een iets verbeterd type, de Churchill-klasse. De HMS Conqueror was de tweede van deze klasse, als enige gebouwd door de werf Cammell-Laird in Birkenhead.
Van de Valiant en Churchill-klasse bestaat geen kit, alleen een erg simpel en niet zo accuraat 1:700 model. Dat is niet zo vreemd, omdat over de Britse nucleaire onderzeeërs heel weinig officiële informatie is gepubliceerd. Dat was tot ongeveer twintig jaar geleden ook het geval met Amerikaanse en Russische onderzeeboten, maar daar is de afgelopen jaren veel in veranderd.
Door Mikro-Mir uit de Oekraïne is wel een kit van de Resolution gemaakt, die vanwege de verwantschap de moeite waard was om te kijken of dit model als basis kon dienen. Aanvankelijk liep ik echter tegen precies hetzelfde probleem van gebrek aan (accurate) tekeningen aan.
Via zoeken op internet kwam ik uit bij de HMS Courageous Association, een vereniging van oud-opvarenden van deze boot. Op hun website vond ik ten eerste heel veel foto’s van deze derde Churchill-klasse boot, en ook enkele beschrijvingen en tekeningen uit handboeken. Toen ik contact legde met de voorzitter daarvan bleek deze zeer enthousiast voor mijn vraag, en hij heeft binnen zijn kring voor delen van de officiële tekeningen kunnen zorgen, die zorgvuldig van alle ”classified” informatie waren ontdaan. Wat overbleef was meer dan voldoende om een voor modelbouw nauwkeurige tekening te maken van de buitenkant.
Met deze tekening gewapend ben ik het Mikro-Mir model van de Resolution te lijf gegaan. Het belangrijkste was het verwijderen van een flinke moot uit het middenschip. Al doende merkte ik dat de Resolution ook enkele onnauwkeurigheden bevatte, die tegelijk werden aangepakt.
Naast het inkorten van de romp met bijna 12 cm, bestaat de ombouw verder uit het maken van een nieuw bovendek met de zijplaten. Ook de roeren zijn zo verschillend dat ik die van scratch heb gemaakt. Dat gold ook voor de commandotoren.
Tenslotte heb ik de meeste details op het dek aangebracht, de luiken, bolders, winches en bullrings, zoals zo’n boot eruitziet als hij de haven inkomt. Op zee worden al deze details naar binnen geklapt om zo min mogelijk weerstand en ruis te genereren. Tenslotte de “Union Jack” en de “White Ensign” toegevoegd, en boven het kuipje op de toren een “Jolly Roger”-vlag: deze geeft de gemaakte “kill” aan, een typische onderzeeboot-traditie uit de Tweede Wereldoorlog.
HMS Splendid (Maarten Schönfeld)
HMS Splendid was een boot van de tweede generatie nucleaire onderzeeboten van de Royal Navy, de opvolgers van de Valiants en de Churchills. Deze Swiftsure-klasse bestond uit zes boten, die tussen 1974 en 1981 in de vaart kwamen. HMS Splendid was de laatste, en was dus ten tijde van de Falklandoorlog de nieuwste sub van de Britten, HMS Spartan de voorlaatste.
Terwijl de Dreadnought, de Valiant en de Churchill-klassen een sierlijke stroomlijnvorm hebben – ze worden terecht vergeleken met grote potvissen! – is de Swiftsure veel rechter en strakker van vorm, die werd voortgezet in de daaropvolgende Trafalgar-klasse. Van die Trafalgar heeft Airfix een prima model in 1/350 uitgebracht.
Het belangrijkste verschil met die Trafalgar is de ruim twee meter kortere romp: voor de Splendid moest dus bijna 7mm uit de romp verwijderd worden, direct achter de “conning tower”. Ook de uitlaten aan de zijkanten van de romp zijn iets anders van vorm. Verder zijn op het dek dezelfde details aangebracht als op de Conqueror.